Cler./ -- Luik, I.L. 1416-1428 (1416-1433) Den Bosch Jacop Groy alias Loyer werd in Den Bosch geboren als zoon van Willem Loyer, zoon van Willem Loyer junior, zoon van Willem Loyer. Zijn grootvader Willem junior was in 1383 in de St.Jan getuige van een verhaal over de wonderbaarlijke genezing van een vrouw uit Kampen. Willem junior was getrouwd met Yda, dochter van Jacop Groy die vermoedelijk dezelfde is als de Jacop Gheroy die in 1333 voorkomt als schepen van Den Bosch. Yda was eerder getrouwd geweest met de arts meester Goyart uter Cameren (ex Cameris, de Thalamis) die omstreeks 1344 leefde. Ze had twee kinderen uit haar eerste huwelijk: heer Goyart en Mechtelt. Heer Goyart uter Cameren (de Thalamis) was in 1395 en 1409 kanunnik van de St.Martinus te Luik en overleed vóór 1425. Willem junior zelf had ook reeds een wettige zoon bij Katherijn, zuster van wijlen Jan Kouyt: Willem Loyer. Deze was getrouwd met Mechtelt uter Cameren, dochter van voornoemde meester Goyart en Yda. Willem junior hertrouwde dus met de schoonmoeder van zijn zoon Willem. Uit dit tweede huwelijk van Willem junior met Yda kwam nog een zoon voort die de achternaam van zijn moeder adopteerde en zich meester Jacop Groy noemde. Meester Jacop Groy was gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap die op 30 november 1398 bij hem thuis vergaderde. Hij wordt in 1393 genoemd als executeur-testamentair van vrouwe Jut, dochter van Bertolt Papensoen van Heusden, bij wiens testament ook heer Gerit Groy (nr.152) betrokken was. Meester Jacop Groy kocht op 6 april 1396 een huis aan de Beurde en overleed in 1399 of 1400. Hij had een natuurlijke zoon geheten Willem Loyer die bontwerker was en vóór 1448 overleed. Deze was getrouwd met Geertruyt, dochter van Henrick van Zambeke en van Luytgart, dochter van Henrick van Zegewerp. Geertruyt was bij hun huwelijk reeds weduwe van Wouter van Houweningen. Willem had twee kinderen die omstreeks 1450 leefden: Henrick en Lucia. De laatste was getrouwd met Dirck Ghieliss van Straten. 1) Willem Loyer, de vader van de notaris, wordt van 1403 tot 1409 genoemd als één van de twee meesters van het Groot Gasthuis en overleed tussen 31 mei 1409 en 19 maart 1412. Hij was net als zijn vader tweemaal getrouwd. Bij zijn eerste vrouw Mechtelt uter Cameren had hij zes kinderen die op 23 mei 1409 samen met Willem zelf en met hun oom heer Goyart uter Cameren een erfdeling overeenkwamen van erfcijnzen die eigendom waren geweest hun grootouders Willem Loyer junior en Yda. Hun namen waren: Roelof, Goyart, Mechtelt, meester Jan, Willem en Jacop (de notaris). Willems tweede vrouw was Jut, dochter van Jan van Ouden, schepen van Den Bosch in 1380/81 en 1386/87. Jut, die na Willems dood hertrouwde met Henrick Mombaer, had van Willem twee kinderen: Hilleke en Jan. Van Willems kinderen noemde Roelof zich naar zijn grootmoeder van vaderszijde ook wel Roelof Koyt. Hij was getrouwd met een zekere Katherijn en had bij haar twee kinderen: Mechtelt en Jacop. Mechtelt was getrouwd met Arnt Yngrams van Doerne. Haar broer Jacop Loyer wordt in het Bosch' protocol vermeld van 1440 tot 1468 en was in 1443 één van de drie meesters van het Hinthamereinde. Hij was getrouwd met Engel, dochter van Henrick Keelbreker en had bij haar drie kinderen: Henrick, Hilleke en Goeswina. De tweede zoon van Willem Loyer en Mechtelt, Goyart, noemde zich omstreeks 1417 naar zijn moeder ook wel Goyart uter Cameren. Hij had een dochter die in 1432 getrouwd was met Jan Jans van Os. Goyarts broer meester Jan Loyer was chirurgijn. Zijn broers en zusters traden in 1409 en 1410 steeds namens hem op zodat hij toen mogelijk niet in Den Bosch was. Een Willem Loyer, waarschijnlijk meester Jans jongste broer, wordt tussen 1446 en 1454 genoemd als man van Heilwich, dochter van Peter Peters die Joede. Aangezien Heilwich vaak de titel "jonkvrouw" draagt was haar vader waarschijnlijk dezelfde als de Peter die Joede die in 1411/12 en 1423/24 schepen van Den Bosch was. Willem zelf was vermoedelijk dezelfde als de Willem Loyer die in 1435/36 en 1440/41 schepen was van Den Bosch. Willem en Heilwich hadden twee dochters: Mechtelt die getrouwd was met Aert Groetart (zie nr.151) en Heilwich die getrouwd was met Jacop van Dormalen (nr.87). Willem had verder nog een natuurlijke dochter Katherijn die in Dordrecht woonde en die onder meer zes zitkussens met daarop geborduurd de wapens "vanden Joedingen ende Uuten Ham" legateerde aan jonkvrouw Heilwich, de vrouw van haar vader. Deze droeg ze in 1476 over aan haar kleinzoon Goyaert Grotaert van Os. Willems halfzuster Hilleke en halfbroer Jan waren in 1417 nog minderjarig. Hilleke was later getrouwd met Claes van Stakenborch en had van hem een zoon Claes. Haar broer Jan wordt in 1433 vermeld als Jan Loeyer alias van Ouden. Hij was clericus en trouwde met Zwenelt Everts van Amersfoert. 2)
De notaris Jacop Groy alias Loyer ontleende zijn eerste achternaam aan zijn grootmoeder van moederszijde Yda Groy. Hij wordt in het Bosch' protocol vermeld tussen 1418 en 1426 en was in Den Bosch als notaris werkzaam van 1416 tot 1428. Mogelijk werkte hij vóór 1416 enige tijd te Luik. In zijn eerste akte verwijst hij althans naar een eerder door hem opgestelde akte waarbij heer Aelbrecht Loze alias Potter, kanunnik van de St.Pauluskerk te Luik, een altaar stichtte in de Bossche St.Jan. Behalve zijn eigen akten ingrosseerde Jacop in Den Bosch ook twee exemplaren van een testament van 5 augustus 1415 voor meester Henrick vanden Dungen (nr.94). Een exemplaar van het door hemzelf opgestelde testament van Jan vander Hoeven van 26 mei 1428 liet hij ingrosseren door Willem Nuweert (nr.282). In de onderschriften van zijn eerste akten uit 1416 en 1420 noemt Jacop zich nog clericus, in latere akten laat hij deze vermelding weg. Vermoedelijk ging hij in 1420 of 1421 over tot de lekenstand om te kunnen hertrouwen. Jacop was tweemaal getrouwd. Zijn eerste vrouw was Aleyt, dochter van Goyart Goyarts Sceyvel (zie nr.351) en van Jenneken Spiker. Aleyt had een zuster Goyartken die getrouwd was met Peter Witmery, zoon van Wennemar Witmery. Hun zoon Jan Witmery leefde omstreeks 1460. Jacop had bij zijn eerste vrouw - die vóór 1422 overleed - een dochter Mechtelt die ook wel Met werd genoemd en die omstreeks 1440 voorkomt als vrouw van Philips Jans van Gheldrop. Vermoedelijk was deze verwant aan heer Philips van Gheldrop (nr.135) en woonde hij te Oirschot. Een Lonys Jans van Geldrop werd in 1464 te Oirschot gedood, waarna zijn broers Philips en Gevart arbiters aanstelden om met de familie van de dader tot een zoenaccoord te komen. Jacops tweede vrouw was Lysbeth, dochter van Peter Goutsmyt. Samen met Lysbeth maakte Jacop ten overstaan van heer Jan die Gruter (nr.157) een testament dat echter niet bewaard is. Ze legateerden daarin aan het St.Janskapittel een cijns van 10 stuivers voor hun jaargetijden. Jacop overleed na 1432 en wordt in het obituarium van de St.Jan vermeld onder 10 maart. Zijn vrouw Lysbeth hertrouwde vóór 1459 met Goyart van Lancvelt. 3)
Mogelijk had Jacop het notarisvak te Luik geleerd van een bloedverwant. In zijn eerste akte van 1416 verwijst hij namelijk tevens naar een akte waarbij de eerdergenoemde heer Aelbrecht Loze alias Potter bepaalde inkomsten voor het door hem te stichten altaar reserveerde ten overstaan van de Luikse notaris -Jacobus dictus Groy de Buscoducis (cler. Luik, (A.)I.L.). Deze notaris was waarschijnlijk aan Jacop verwant via zijn grootmoeder Yda, net als heer Gerit Groy die tussen 1362 en 1366 in Luik werkzaam was als notaris (nr.152). Jacobus dictus Groy de Buscoducis - of heer Jacop Groy - komt vanaf 1387 te Luik voor als notaris en werkte als zodanig omstreeks 1393 ook aan het gerechtshof van de officiaal. In 1405 was hij zegeldrager van de officiaal en vóór 1421 ook vicaris van de aartsdiaken van Kempenland. Verder was hij onder meer absent rector van de tweede (1418-1419) en eerste fundatie (1421) van het altaar van St.Jan Evangelist op het Groot Begijnhof in Den Bosch, alsmede absent rector van de kerk van Dinther (1405-1425), kanunnik van de St.Pauluskerk te Luik (vóór 1395), geprivilegieerd kanunnik van de St.Lambertus te Luik (1395-1425) en vice-deken van deze laatste kerk (1405). Hij was regelmatig in Den Bosch, onder meer als executeur-testamentair (1396-1423) van heer Joirden Brant uit Oirschot, kanunnik van de St.Jan te Luik en stichter van een kapel in de St.Petruskerk te Oirschot. Op 8 juli 1423 vermaakte de eveneens te Luik verblijvende Thomas van Geffen uit Den Bosch, rector van de kapel te Wijshagen bij Bree, in zijn testament aan heer Jacop Groy een zilveren monstrans ("unum cyphum argenteum dictum Gallice 'monstre' vel 'fraseit'"). Heer Jacop overleed op 7 augustus 1425 en werd in de St.Lambertuskerk begraven. In Den Bosch had hij een broer Heymeric die van 1394 tot 1423 als lakenkoopman wordt vermeld en die in 1394/95 en 1415/16 schepen was. Deze was getrouwd met Agnes, dochter van Dirck vander Wagen en van Mariken, natuurlijke dochter van heer Gielis vander Wagen, priester. Een neef van heer Jacop, meester Jan Groy, was van 1418 tot aan zijn dood in 1461 absent rector van de kerk van Bergeyk, en een andere verwant, meester Eymeric Groy, licentiaat in het canonieke recht, was omstreeks 1452 kanunnik en cantor van de St.Martinuskerk te Luik alsmede zegelaar van de kanselier van de bisschop. Van 1458 tot aan zijn dood omstreeks 1464 was hij kanunnik van de H.Kruiskerk te Luik. 4)
De families Groy en Loyer waren omstreeks 1400 betrokken bij de stichting van een hele reeks gasthuizen. Zo verordende Arnt Koyt op 21 juni 1393 de stichting van een gasthuis ten behoeve van dertien arme vrouwen, het Aert-Koytsgasthuis. Tot uitvoerders van zijn testament en tevens eerste regenten van het gasthuis benoemde hij zijn neef Jan Koyt, zijn verwant Willem Loyer en Geerlic Boest. Op 21 juli 1400 stichtte Jan Koyt het Jan-Koytsgasthuis voor dertien oude mannen. Christijn Meelmans, begijn van het Groot Begijnhof en eveneens verwant aan de Loyers, legateerde op 17 februari 1412 in aanvulling op deze stichting haar huis in de Hinthamerstraat waardoor het gasthuis beter bekend zou worden als het Meelmansgasthuis. In zijn testament van 12 september 1408 benoemde Jacop uter Oesterwijc onder meer Heymeric Groy tot zijn executeur-testamentair en daarmee tevens tot één van de eerste regenten van het Jacob-Uytter-Oisterwijckgasthuis voor dertien oude mannen. Heymerics broer heer Jacob Groy was bij het testament aanwezig als getuige. Deze was zelf al op 30 november 1401 als één van de executeurs-testamentair van Henrick Buc belast met de stichting van beurzen voor tien arme scholieren of bonifanten die samen met een schoolmeester in het Bonifantenhuis zouden worden ondergebracht. Getuige bij dat testament was heer Gerit Groy (nr.152). Een Willem, natuurlijke zoon van Jan Loyer, en zijn vrouw Lysbeth, dochter van Henrick Boghaert, stichtten het Loyersgasthuis voor zes mannnen op de Uilenburg. Volgens de zeventiende-eeuwse geschiedschrijver Van Oudenhoven gebeurde dat in 1407, volgens Van Sasse van Ysselt in 1440. Jan Peters Witmery was in 1470 meester van dit gasthuis. Later werd het door de aan de Witmery's verwante familie Kuysten bestuurd. De Kuystens vulden de stichting nog aan waardoor het gasthuis sindsdien ook wel het Kuystensgasthuis werd genoemd. De eigenlijke stichter Willem, natuurlijke zoon van Jan Loyer, wordt in 1404 ook genoemd als koper van een erfcijns uit de Jodenpoort. Hij zal een oom of neef van de notaris zijn geweest. 5)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1175, fo.105r (15 april, z.j.), RA 1179, p.527 (1392/93), RA 1180, p.554 (6 apr.1396), RA 1183, fo.46v (1402/03), RA 1186, fo.162r (23 mei 1409), RA 1187, fo.41r (26 dec.1410), RA 1189, fo.44r (31 dec.1414), RA 1194, fo.111r (26 mei 1424), RA 1196, fo.88r (1426/27), RA 1197, fo.87v (20 mrt.1426), fo.344v (1426/27), RA 1199, fo.16r (1429), RA 1200, fo.297r (1429/30), RA 1206, fo.256v (1435/36), RA 1210, fo.112r (1439), fo.136r (1440), fo.166r-167v (24 febr.1440), RA 1211, fo.241r, fo.252r (1440/41), RA 1215, fo.157r, fo.194v (1445), RA 1218, fo.277v (1448), RA 1224, fo.211r (1454); Jacobs, Justitie, 256; GAH, THG 1170 (3 febr.1395), 1173 (21 mei 1395), 1346 (6 juni 1404), 1370 (31 jan.1405), 1402 (14 apr.1406), 1402a (idem), 1466a (1 juni 1409); Hens e.a., Mirakelen, 214 nr.39; Van Rooij, Het oud-archief, II 12 nr.27; OLVB 52, band 0, fo.161r (30 nov.1398); OLVB 49, fo.27v; Bijlage II 1.1, 26.3, 26.4, vgl. 131.9, 264.66. |
2. | GAH, RA 1186, fo.162r (23 mei 1409), fo.162v-164v (idem), fo.171v-172v (31 mei 1409), fo.231v (1409), fo.279r, fo.327v (1409/10), RA 1187, fo.365r-v (19 mrt.1412), RA 1188, fo.135r (1412/13), RA 1190, fo.262r (23 sept.1417), RA 1194, fo.111r (26 mei 1424), RA 1210, fo.166r-167v (24 febr.1440), RA 1212, fo.192r (1442), RA 1213, fo.86v (1443), RA 1216, fo.53v (4 mrt.1446), RA 1218, fo.288r (23 aug.1448), RA 1220, fo.36v (9 jan.1450), RA 1222, fo.17v (1451/52), RA 1224, fo.343r (8 mrt.1454), RA 1237, fo.84r (23 jan.1468), fo.203r (25 aug.1468), RA 1240, fo.101r (1471), RA 1245, fo.284r (26 juli 1476), RA 1249, fo.179r (28 jan.1480); GAH, THG 1170 (3 febr.1395), 1173 (21 mei 1395), 1370 (31 jan.1405), 1402 (14 apr.1406), 1402a (idem), 1404 (27 apr.1406), 1466a (1 juni 1409), 1545 (18 dec.1413), 1724 (1 aug.1426), 1772 (21 mrt.1429), 1829 (16 apr.1432), 1969 (7 nov.1438), 2283 (21 juli 1453), 2284 (22 juli 1453); Bijlage II 1.4, 1.5, 14.11, 14.38, 14.39.1, 14.39.2, 84.1, 272.5, 310.10, vgl. 5.21.1, 223.12, 223.28, 306.21, 351.5; Van Rooij, Het oud-archief, II 98 nr.355, 99 nr.359, 101-102 nr.367, 103 nr.375, zie ook 32 nr.104, 233 nr.862, 278 nr.1025, 303-304 nr.1115, 312 nr.1145, 352-353 nr.1290; Jacobs, Justitie, 260, 262, 263 (1425/26 moet echter zijn Jacob Govy, niet Jacob Groy), 264. |
3. | GAH, RA 1190, fo.418v-419v (8 juni 1418), RA 1192, fo.308v (20 febr.1422), RA 1194, fo.220v (19 febr.1424), RA 1197, fo.290r (6 juli 1426), RA 1200, fo.147r (1429), RA 1207, fo.106r (1436), RA 1214, fo.22v (1443), RA 1225, fo.82r (18 juni 1455), RA 1229, fo.127v (1459), RA 1234, fo.254r-v (1465); Bijlage II 14.38, 94.1, 153.1 t/m 153.6, 293.1; Lijten, "Oirschotse zoen-accoorden", 12 (1982) 63-68; Van Rooij, Het oud-archief, II 201 nr.742, 348 nr.1274; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.229, vgl. p.131; APB, St.Jan II, Obituarium, p.82, vgl. p.277; Verwijzing naar notariële akte: GAH, RA 1207, fo.117r (17 aug.1437). |
4. | Bijlage II 60.27, 153.1, 157.1, 362.1.1; GAH, RA 1178, fo.120v-121r (1389/90), RA 1182, p.421 (1400/01), RA 1183, fo.335r (16 juli 1426), RA 1190, fo.136r (26 mrt.1417), RA 1191, fo.193v (28 nov.1418); Berlière, Inventaire analytique des libri obligationum, 103 nr.905; Analecta Vaticana, VII 495-496 nr.592; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 83, 169, 245, II 101; Juten, Consilium, 64; Uyttebrouck, Le gouvernement, 418; De Theux, Le chapitre, II 155; Bijsterveld, Laverend, 309, I 370 nr.3218, II 448 nr.149; Göller e.a., Repertorium Germanicum, III 169; RANB, KO 179 (regesten 142 en 143) (3 en 7 nov.1393), KO 323 (regesten 164, 169, 172, 174, 175, 185, 200, 202, 280) (1396-1402, 1423); APB, St.Jan I, officiaalsakte d.d. 3 febr.1424 (insertie: 8 juli 1423); APB, St.Jan II, Obituarium, p.285; Spierings, Het schepenprotocol, 268-269, 272, 273; OLVB 52, band 0, fo.38r (1406/07), fo.148v (1422/23); Jacobs, Justitie, 261-262, vgl. 256; AAT I, 2016 (27 juli 1461); Bormans, "Répertoire", 14; Poncelet, Inventaire ... Ste.-Croix à Liège, clvii; Heer Jacop Groy was waarschijnlijk geen kanunnik van de Bossche St.Jan, vgl. Schutjes, Geschiedenis, IV 233; Jordanus Brant de Straten (cler. Luik, I.L.) stelde op 13 mrt.1348 en 10 apr.1356 notariële akten op in Maastricht en Luik. Hij was in 1356 tevens griffier (sententiarius) en van 1370 tot 1373 zegelaar aan de Luikse officialiteit. Verder was hij kanunnik van de St.Jan en de St.Martinus in Luik en van de St.Odulphus in Borgloon, alsmede absent rector van de kerk van Neerpelt. Hij overleed op 22 okt.1395 in Luik en liet onder meer inkomsten na voor de stichting van een kapel en missen te Oirschot. Naast heer Jacop Groy trad ook Goyart vanden Meervenne omstreeks 1400 als zijn executeur-testamentair op. Zie: Oosterbosch, "Openbare notarissen in het bisdom Luik", I xxiii, 175, II 314, 508; Habets, De archieven, 227-228 nr.201; Lahaye, Inventaire ... Saint-Jean l'Evangeliste à Liège, I lix; Nijssen, "Het openbare notariaat", 144; Frenken, Dokumenten, 181, 228-230, 231, 275 noot 19; RANB, KO 323 (regest 164 vv.) (1396-1402); De naam Jorden Brant kwam in Oirschot bijzonder veel voor, zie: RANB, KO (obituarium), 8 febr., 8 apr., 18 apr., 24 juli, 17 okt., 22 okt., 23 nov., 24 nov., 26 nov., 26 dec.; APB, St.Jan II, Obituarium, p.308. |
5. | Coopmans, De rechtstoestand, 27 noot 79, 29-30, 32, 34; Bijlage II 173.34, 216.3, 272.9, 401.8, zie ook 1.4, 14.39 (Jacop Loyer als getuige bij de stichting van het Zinnelooshuis); Van der Does de Willebois, Studiebeurzen, II 215; GAH, THG 1356 (8 okt.1404); Zie ook: Van Rooij, Het oud-archief, II 148 nr.347; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 439-440. |